SpieghelKIDS

Verhaal voor de kinderen

De allereerste kerken

De groep mensen die Jezus volgde, is weer opnieuw bij elkaar gekomen. Deze groep telt zo ongeveer 120 mannen en vrouwen. Plots gaat Petrus voor al deze mensen staan, en hij vraagt of het even stil kan zijn. Dan begint hij te vertellen: “Beste allemaal, herinneren jullie Judas nog, één van de leerlingen van Jezus? De leerling die bij ons hoorde, en hetzelfde werk deed als wij. Hij was teleurgesteld in Jezus dat Jezus ons niet bevrijdde van de Romeinen. En vanuit die teleurstelling kon hij de verleiding niet weerstaan om de leiders die een hekel hadden aan Jezus te helpen om Jezus gevangen te nemen. Voor zijn hulp kreeg hij ook nog eens heel veel geld. Dat was best gemeen van hem. En van dat geld heeft Judas een mooi en groot stuk land gekocht. Daar wilde hij gaan wonen. En op dat land ging hij zijn eten verbouwen. Maar, op een dag, toen hij aan het werk was op dat land, is hij heel hard gevallen. Hoe hij precies gevallen is, weten we niet, maar we weten wel dat hij niet meer terugkomt bij ons… Iemand anders moet in zijn plaats komen. Wie gaat Judas opvolgen?”

Niemand reageert meteen op de vraag van Petrus. De mensen denken even na. Wie o wie kan Judas opvolgen in de kring van de twaalf mensen die als eerste verhalen over Jezus gaan vertellen in allerlei landen? En plotseling roept iemand: “Mattias, dat zou een goede zijn.” En weer een ander roept: “Nee, Josef Barsabbas, die ook wel Justus, wordt genoemd, dat is wel een goede opvolger.” En weer is het even stil. Maar dan volgt een bijzonder moment. Weet je wat er dan in één keer gebeurt? De mensen weten niet wie ze moeten kiezen, en dus gaan ze spontaan hun handen vouwen en bidden tot God, om wijsheid te vragen wie ze het beste kunnen kiezen. En dat doet niet één mens, niet vijf, niet twintig mensen, maar nog veel meer mensen. En ze vragen allemaal aan God: “God, u kent ieder mens. Wilt u aanwijzen wie Judas het beste zou kunnen opvolgen?” Na hun bidden gaan ze loten. En het lot wijst Mattias aan.

In de bijbel dachten ze dat met loten duidelijk zou worden wie God zelf zou aanwijzen. Loten waren kiezelstenen of stukjes hout of steen, die werden in de plooien van een gewaad gedaan en eruit gehaald. Vandaag de dag maken wij geen koppeling meer tussen het lot, loten en God. Wij zijn dat helemaal los van elkaar gaan zien. Wel zien sommige mensen in deze tijd nog tekenen van God. Bijvoorbeeld een vogel die lang op het raam blijft zitten, of een vlinder, die plots op een grafsteen gaat zitten, of een mens die onverwacht een gesprek begint.

En zo wordt Mattias de twaalfde apostel. Het woord ‘apostel’ komt van het Griekse woord apostello: dat betekent weg-zenden. Mattias wordt de twaalfde apostel, de twaalfde gezondene, de twaalfde leerling van Jezus die door de wereld zal gaan reizen om aan iedereen verhalen over God en Jezus te vertellen.

Veel mensen worden enthousiast van al deze verhalen over God en Jezus. Er komen op sommige dagen wel 3000 mensen bij. Zij laten zich dopen; ze gaan dan kopje onder in de Jordaan of in een andere rivier, en dan komen ze weer boven. Dit doop-ritueel is het teken dat ze een ander leven gaan leiden: een leven dichtbij God. Ze willen God betrekken in hun leven. Ze richten zich tot God en bidden: “God, wat is nu de goede weg? Leid mij daar naar toe. Geef mij wijsheid, intuïtie (dat betekent: voorgevoel), om het goede te doen.”

En al deze mensen die gedoopt worden, gaan meer en meer leven als een soort van familie. De familie van God. Ze komen steeds vaker bij elkaar om te bidden en om brood te delen.

Veel van de mensen die gedoopt zijn, delen alles wat ze hebben. Ze verkopen hun bezittingen en geven het geld dat de verkoop opbrengt aan iedereen die het nodig heeft. Elke dag komen ze naar de tempel (zo heette vroeger de kerk) om samen te zijn.

Bij elkaar thuis delen ze het brood. Ze vinden het fijn om samen te eten en te praten over alles wat hen bezighoudt. Ze worden er blij van om te geven, om te delen met anderen. Geven, weggeven vinden ze fijner dan zelf kopen, of zelf krijgen.

Ook raakt deze groep mensen ervan overtuigd dat alle mensen even belangrijk zijn. Ieder mens is gelijkwaardig, ieder mens is hetzelfde waard. En dat is zo bijzonder. Vroeger en nu zien we vaak dat sommige mensen anders behandeld worden, omdat ze donker van huidskleur zijn, of omdat ze vrouw zijn, kind, of vluchteling, of omdat ze man zijn en verliefd zijn op een andere man.

Maar deze groep wilde duidelijk aan iedereen laten voelen: ieder mens is hetzelfde waard. En juist zij gaan met elkaar de allereerste kerken vormen. En steeds meer kerken worden opgericht.

Gespreksvragen

In het verhaal staat: “Vandaag de dag maken wij geen koppeling meer tussen het lot, loten, en God. Wij zijn dat helemaal los van elkaar gaan zien. Wel zien sommige mensen in deze tijd nog tekenen van God. Bijvoorbeeld een vogel die lang op het raam blijft zitten, of een vlinder, die plots op een grafsteen gaat zitten, of een mens die onverwacht een gesprek begint.”

Bel een ouder iemand op, je opa, je oma, een ouder iemand uit onze kerk en vraag of zij of hij wel eens in zijn lange leven een teken van God heeft gezien of ervaren?

 

In het verhaal staat ook: “De mensen weten niet wie ze moeten kiezen, en dus gaan ze spontaan hun handen vouwen, en bidden tot God, om wijsheid te vragen wie ze het beste kunnen kiezen.”

Heb jij ook wel eens een moment gehad dat je niet wist wat je moest doen of moest kiezen en dat je dan een (schiet)gebedje deed? Wat vind je van dit onderdeel van het verhaal? Gek, vreemd, of juist bijzonder?

 

Ieder mens is gelijkwaardig. Toch, merk jij wel eens op school dat iemand anders wordt behandeld dan de anderen? En waarom? Als niet, of als deze vraag te moeilijk is, ga door naar de volgende vraag.

 

Pak met je papa of mama een krant. Zie jij in de krant een verhaal of interview waarin wordt beschreven dat iemand ‘anders’ behandeld is in zijn leven dan anderen? Wat staat er precies in het artikel? Wat vind je van dit verhaal?