SpieghelKIDS

Verhaal voor de kinderen

Nehemia, deel 2

De ander klein maken: kleineren

Nehemia is in Jeruzalem aangekomen. Gelukkig kreeg hij toestemming van koning Artaxerxes om mee te helpen de stad weer op te bouwen. Daar is hij erg blij mee. Hij regelt voor zichzelf een ezel om eens door de stad te rijden, en zo van dichtbij te bekijken wat er allemaal verwoest is in deze stad. Hij gaat midden in de nacht de stad in. In het donker valt tenminste niemand hem lastig. Een aantal Joodse mannen lopen met hem mee. En hij bekijkt de verschillende, verwoeste stadspoorten van de stad, en de daaraan grenzende muur en de kapotte huizen. Hij denkt: ‘Wat moet er veel gedaan worden! Ongelofelijk. Wat een puinhoop. Om droevig van te worden. Dit wordt echt een megaklus.’

De volgende ochtend maakt Nehemia er meteen werk van. Hij roept de Joodse inwoners van de stad op om aan het werk te gaan. Meteen. En gelukkig, hij krijgt nog dezelfde dag van vele mensen hulp en steun aangeboden. Het is veel werk, maar Nehemia blijft positief. Hij gelooft dat het hun gaat lukken. Met Gods kracht.

Ze gaan aan de slag. Steeds meer mensen komen meehelpen. Zij beginnen de poorten te repareren. Eljasib, de hogepriester, bouwde met andere priesters, de Schaapspoort.

En wanneer de poort klaar is, zetten ze er een nieuwe deur in. Alle poorten hebben namen: zoals de Schaapspoort, de Vispoort, de Bronpoort. Nadat een poort hersteld is, beginnen ze het gedeelte van de stadmuur, dat bij die herstelde poort ligt, te repareren. Jojada, de zoon van Paseach, en Mesullam de zoon van Besodja, repareren de Oude Poort. Ze zetten er nieuwe balken in, en deuren die goed op slot kunnen. En nog heel veel meer mensen gaan aan de slag. De namen kunnen niet allemaal hier opgesomd worden, daarvoor zijn het er echt te veel.

Plots horen al deze mensen, die hard aan het werk zijn, achter zich een schel gelach. Ze kijken achterom. Wie staan daar? De bestuurders van de stad! Sanballat, Tobia en inmiddels is ook de Arabier Gesem erbij gekomen.

Ze lachen met een scherpe, gekunstelde (= nep) lach. ‘Wat zijn jullie in vredesnaam aan het doen?’ roepen ze.  ‘Wij gaan met elkaar de stad, de poorten en de muur herstellen’, zo antwoordt Nehemia. ’Denken jullie nu werkelijk dat jullie dat gaat lukken? Wat een idioot plan. Dat lukt jullie nooit!’ De bestuurders, deze mannen, die de baas zijn in de stad, willen de werkende mensen klein krijgen. Ze willen niet dat hun plan gaat lukken. Ze zijn bang. Straks nemen deze Joodse mensen meer en meer ruimte in de stad in en dan lopen zij straks de bestuurders omver. Dan kunnen zij niet meer de baas zijn. Daarom willen ze Nehemia en zijn helpers klein houden. Ze kleineren hen, zodat Nehemia en de bouwers ook zelf gaan geloven dat deze grote klus niet gaat lukken. Dat ze het niet kunnen. De bestuurders willen hun vertrouwen in zichzelf en hun vertrouwen op God afbreken, klein krijgen, kapot maken, zodat ze stoppen met dit herstelwerk van hun vroegere stad.

En opnieuw komt bestuurder Sanballat met een aantal vrienden eens kijken: ‘Denk je werkelijk dat jullie de muur zelf kunnen repareren? Die muren die jullie bouwen, zullen al in elkaar storten als er een vos op springt.’ En opnieuw lacht hij hard met zijn vrienden om al die Joodse mensen die uur na uur hard aan het werk zijn.

Maar de mensen werken toch door. Dagen achter elkaar. Maanden achter elkaar. En daardoor is de muur al snel voor de helft klaar. De muur wordt steeds hoger, en veel gaten worden al dichtgemaakt. Wanneer de bestuurders Sanballat en Tobia horen dat het zo goed gaat, worden ze nog bozer. En niet alleen zij, maar ook de andere bestuurders en bazen van de stad. En ze maken een afspraak om bij elkaar te komen om een gemeen plan te bedenken. ‘Laten we hen aanvallen, doden, laten we de muur afbreken en hen sowieso bang maken. Hun werk moet stoppen, het gaat te goed.’

Maar hun plan wordt doorzien en aangevoeld en Nehemia besluit om de herstelde gedeeltes van de muur dag en nacht te bewaken. En er zijn veel mensen die de bouwers elke keer komen waarschuwen: ‘ga terug naar je huis, en kom pas weer terug als het veilig is.’ Maar Nehemia vraagt hun juist keer op keer: ‘Ga achter de muur staan, bij de plekken die laag en of zwak zijn en hier heb je wapens om jezelf te verdedigen: zwaarden, speren, en pijl en boog.’ En Nehemia laat de ene helft van alle mensen aan de muren werken en bouwen, de andere helft geeft hij wapens om hen te verdedigen. De bouwers die stenen moeten dragen, werken met één hand. In hun andere hand houden ze een wapen vast. Naast Nehemia staat er een man die op de trompet moet blazen wanneer er gevaar is. En Nehemia zegt: ‘Alle bouwers staan ver van elkaar vandaan en er is over de lengte van de muur teveel werk te doen. Als jullie de trompet horen, moeten jullie direct naar mij toe komen.’

Toch beginnen op een dag mensen te klagen: ‘We worden doodmoe. Wij krijgen die muur nooit af, er is te veel puin. We kunnen die muur echt nooit helemaal opbouwen.’ Maar Nehemia laat het er niet bij zitten en moedigt ze aan. Ze werken van de ochtend tot de avond. En ze worden altijd door de andere helft van de mensen beschermd.

(dit verhaal is een hervertelling van Nehemia 2, 3 en 4 uit de Bijbel in Gewone Taal)

Gespreksvragen

Waarom lachen de bestuurders de Joodse mensen die hard werken om de poorten, muren en huizen te herstellen in Jeruzalem uit, denk je?

Wat is dat precies ‘uitlachen’? Wat gebeurt er dan bij ons als mens? Wat gebeurt er met diegene die de ander uitlacht? Wat gebeurt er met diegene die uitgelachen wordt?

Waarom doen mensen of kinderen zoiets? Wat voor een reden(en) zit erachter?

Herinner jij je een moment waarop iemand dat bij jou deed: opmerkingen maken zoals ‘dat lukt je nooit’? Of je uitlachen? Wat deed dat met jou? Hoe voelde je je toen?

Heb je op dat moment diegene, die dat tegen jou zei, genegeerd, of heb je hem een weerwoord gegeven?

Eigenlijk gebeurt er in dit verhaal het tegenovergestelde van wat geloof/kerk is. Geloof is namelijk: geloven dat de andere mens, dat ieder ander mens, het waard is om aangemoedigd te worden. Ieder mens is geschapen/gemaakt/gevormd met eigen talenten door God. Geloof wil juist de andere mens niet kleinhouden, maar de andere mens laten groeien. Dat heet met een moeilijk woord: ‘iemand in zijn kracht zetten’. De kerk probeert dat ook. Ook de kerkenraad. Soms lukt dat. Soms lukt dat niet. Wij proberen als kerk mensen niet klein te houden, niet te onderdrukken, niet te ontmoedigen maar juist te bemoedigen, juist aan te moedigen, juist ruimte te geven, zodat hij of zij mens kan zijn en zodat hij of zij kan proberen met die dingen te beginnen, waarvan hij of zij misschien denkt: ‘dat gaat me nooit lukken, help, ik kan het niet.’ Maar waarvan we dan toch tegen die persoon zeggen:

‘Ga het maar eens proberen, want ik geloof in jou. Want God gelooft in jou! En als het niet lukt, geen probleem. Dan probeer je het opnieuw, of je zoekt gewoon iets anders, een andere weg die wel bij jou past.’